Dag 5: Het hoogtepunt

(geschreven door Sjoukje)

En toen was het zondag, de dag waarop wij ons concert zouden geven, de belangrijkste reden waarom we uiteindelijk gekomen waren. De sterren leken niet gunstig te staan, want Rob had enorme hoofdpijn (dat krijg je altijd net als je wilt pieken). Rob deed echter net alsof het niet zo was, en trommelde ons allemaal op in de hal beneden om de mensen van het festivalbureau in het zonnetje te zetten, aan wie wij zo veel dank verschuldigd waren. Samar, Maha, Carla en Alec (althans zo herinner ik me hun namen) kregen een daverend applaus van ons, wat ze bescheiden maar zichtbaar verheugd in ontvangst namen. We zongen Bogoroditse en Fragile (van Sting) voor ze, wat ze wel konden waarderen. Elk kregen ze een oranje voetbaltasje met daarin Hollandse goodies als delftsblauw aardewerk, handgemaakte bonbons, stroopwafels en kaas. Voor het bureau was er de Holland-kalender. Toen er gerefereerd werd aan een eventuele herhaling van ons Libanon-bezoek, riep Achille Frans (?) enthousiast dat ‘al onze vrije dagen’ al in de kalender stonden aangetekend.

Hierna hadden we ‘vrij’, en de meesten gingen een wandelingetje maken rondom het hotel, vooral om nog even wat laatste locale lekkernijen te kopen voor thuis en voor morgen onderweg. We keken onze ogen uit in het piepkleine supermarktje, elkaar wijzend op wat lekker of leuk was. Onderweg kwamen we nog een in plastic verpakt Mariabeeldje tegen. Best wel geruststellend, dat onze lieve vrouwe van eeuwigdurende bijstand geen kou zal vatten door een regenbuitje.

Verder hingen we een beetje rond op onze hotelkamers. In mijn geval was dat trouwens een behoorlijk riante suite (zie foto – dit was nog niet eens de helft), die grensde aan de tweepersoons-slaapkamer waar Karin en Franka hun bivak hadden opgeslagen. (Zij hadden weliswaar betere bedden, maar ik had de rest).

Na een wederom voortreffelijk verzorgde lunch in de Crystal Garden gingen we om drie uur met de bus naar de kerk. We oefenden nog even de laatste puntjes op de i, en we oefenden ook uitgebreid hoe we netjes op volgorde de kerk binnen moesten lopen om het podium op te gaan, en hoe er weer vanaf, want dit was geen concert waarbij dat gerust een rommeltje kon worden. Mevrouw Bustani kwam met ons mee (ofwel: Rob moest met haar mee in haar luxe personenwagen), en zij bleef de hele middag bij ons zitten. Niet alleen toonde ze gedurende ons hele bezoek grote betrokkenheid bij ons welzijn, maar ook bleek ze inhoudelijk zeer geinteresseerd te zijn in onze muziek. Rob had dit natuurlijk al wel verteld, maar het was leuk het ook met onze eigen ogen te kunnen zien. Ze zat in een zwart-met-gouden kaftan op een bankje naar ons te luisteren. Duidelijk bleek hoezeer ze gewend is overal de controle over te hebben, want soms onderbrak ze Rob om te vragen met welk deel van Schnittke hij nu bezig was. Op een gegeven moment zong Sanne even niet mee, en zat met haar partituur op schoot in de kerk, waarna het niet lang duurde of ze zaten samen naar de notenbalken te kijken – waarbij Sanne mooi kon aanwijzen waar we waren. Af en toe stond ze even op en liep soms naar buiten om iets te regelen of zo, maar feitelijk is ze de hele middag bij ons in de kerk gebleven. Eén van die dingen die ze nog regelde was een broodje voor ons: omdat wij al om 1 uur geluncht hadden en pas na het concert zouden dineren, was ze bang dat we honger zouden krijgen. Hoezeer we ook benadrukten dat we daar al rekening mee hadden gehouden, uiteraard stonden even later in het aanpalend zaaltje de dienbladen met hartige broodjes voor ons klaar. Daarna moesten we nog even wachten totdat het half 8 zou zijn, en het concert zou beginnen. We hingen wat rond in het chique zaaltje dat op zichzelf ook wel een concertzaal zou kunnen zijn, ware het niet dat het er nogal koud was. Een paar keer viel de stroom uit, maar ach, daar waren we inmiddels aan gewend.





Qua publiek viel er wel het een en ander te verwachten: de Nederlandse Ambassadeur in Beiroet (die ons ook sponsorde) had aangegeven dat hij wilde komen, en bij de ingang zag ik nog veel meer briefjes voor belangrijke mensen. Overigens hadden we ook een ‘gewone’ fan: ik had onze Libanon-reis van tevoren rondgebazuind, en van mijn schoonzus kreeg ik een reactie dat ze een Libanese vriendin had (in Leeuwarden) die toevallig net in Libanon zou zijn en misschien wel interesse had om te komen luisteren. Ach, dat zal wel, dacht ik, en ik had er verder geen verwachting van. Totdat ik op zondagochtend in het hotel ineens een mailtje van haar kreeg met de strekking: “Je kent me niet, maar ik ken jouw schoonzus, ik ben in Libanon en ik kom naar jullie concert!” Ik had beschreven hoe ik eruit zag, en ze kwam (later in de pauze) enthousiast naar me toe. Ik vond haar een zeer hartelijke vrouw en ik vond het heel leuk om zo iemand in het publiek te hebben. Ze vond het gelukkig ook erg mooi.

En toen was het zover. De zaal bleek vol te zitten, er waren zeker 200 mensen en misschien nog wel veel meer. Bij de start van ons concert gaf mevrouw Bustani een toespraakje wat onmogelijk te verstaan kan zijn geweest, maar als je belangrijk bent hindert dat niet.

De ambassadeur was gekomen. Hij zat vooraan op de hoek van het gangpad, en toen we keurig ordentelijk binnenliepen stond hij op en begroette ons stuk voor stuk erg vriendelijk (dus zeg maar: 70 keer). We begonnen met Mendelssohn en Bruckner, en het ging goed. We waren tevreden. De akoestiek was weliswaar niet perfect, maar lang niet zo slecht als we hadden gevreesd. We kenden onze partijen inmiddels van haver tot gort, en ach, we waren gewoon apetrots op onszelf. En op onze solisten, die stonden te zingen alsof ze nooit anders deden en alsof dit helemaal niet eng was.

Rob’s hoofdpijn, die tot een redelijk niveau was gezakt, trok weg dankzij de muziek (dit weet ik niet zeker, maar ik vind het zo mooi bedacht van mezelf, en hij zag er echt wel een stuk beter uit). Toen wilden we het Warum ist das Licht gegeben van Brahms inzetten, en preciés op dat moment (ik overdrijf niet!) viel de stroom uit. Daar zaten we in het donker, totdat het licht ons weer gegeven werd en we het jubelend konden bezingen.

Na de pauze was het Concert voor Koor van Schnittke aan de beurt. Rob leidde het stuk in voor het publiek – op verzoek van mevrouw Bustani, die ’s middags had aangegeven dat ze dit op prijs zou stellen. We moesten een aantal korte fragmenten zingen waarbij Rob aangaf wat er gebeurde. En toen begonnen we echt. We zetten de magische eerste tonen van O pavelitel’ suscheva schevo in, en vanaf dat moment verloren we weliswaar niet onze concentratie, maar wel bijna ons bewustzijn, althans zo verging het mij. In een gelukzalige dronkenschap van muziek zongen we de vier delen achter elkaar, waarbij alles op zijn plek viel, zelfs die moeilijke noot die we haast nooit goed doen en die er nu vanzelfsprekend uit kwam. Alles klopte, we zongen het zo mooi als we het nog nooit eerder gedaan hebben, dit was het hoogtepunt waarvan we onze hele reis al hoopten dat het zou komen, en het kwam.

Het applaus was overweldigend, en we kregen een staande ovatie. Dat is echt iets bijzonders in Libanon (eigenlijk doen alleen Nederlanders dat, vraag maar aan Joy), en bij de andere twee festival-concerten die wij bijgewoond hadden gebeurde dit ook inderdaad niet.Terwijl wij nog min of meer verdwaasd weer tot onszelf begonnen te komen hield het applaus aan, en we gaven een toegift: het Nachtlied van Reger. Weer kwam er applaus, Rob kreeg een geweldige bos rozen met een oranje lint er omheen, weer gingen we buigen, en nog een keer gaven we een toegift: Bogoroditse van Rachmaninov. Daarna was het mooi geweest. (Ik denk trouwens – na drie concertobservaties – dat het publiek in Libanon geconditioneerd is om 2 toegiften te willen).

De ambassadeur wilde met ons op de foto, wat overigens ook een voorwaarde was voor de sponsoring die we hadden ontvangen, maar wij kunnen dat best begrijpen, want wie wil er nu niet met ons pronken. (De foto’s die ik hier plaats heb ik gevonden op de facebook-pagina van de ambassade). De reacties uit het publiek waren hartverwarmend, de dirigent die het vorige festivalconcert had geleid was er ook. Hij was erg onder de indruk, zei dat hij dit stuk één keer eerder had gehoord, door een of ander beroeps-operakoor in Italië, maar dat hij ons beter vond. Ook zei hij dat hij nog nooit in Libanon had meegemaakt dat het publiek zó stil was. Misschien kwam dat ook omdat er geen Marijke Helwegens bij zaten, wellicht omdat het kerkje nogal buiten Beiroet lag: de mensen die gekomen waren hadden er iets voor over gehad, dus zij waren muziekliefhebbers die het ook echt wilden horen.

We konden ons geluk niet op, maar nog was het niet klaar. We gingen nog naar het hotel, waar het diner en een ontvangst op ons stonden te wachten. Het was inmiddels bijna 11 uur, maar ach, de nacht was nog lang, en we hadden ook echt wel zin in iets.

Karin had de hele week al onderonsjes gehad met het bedienend personeel, vanwege haar koemelk-allergie, en er was één jongen die haar wel heel speciaal vond.
Hij greep zijn kans, voerde een geanimeerd gesprek met Karin, en toen hij zag dat ik een foto maakte riep hij me naar voren zodat ik tenminste een écht portret kon maken. Toen we allemaal ruimschoots van het heerlijke eten zaten te genieten kwam Rob zijn glorieuze entree maken. Een gejuich ging op. Alle zorgen, zenuwen en spanning die koor, reiscommissie of dirigent ook maar van tevoren hadden mogen hebben ontlaadden in één klap op dit moment. Want uiteindelijk hadden we dit allemaal aan Rob te danken: door zijn enthousiasme voor het stuk was mevrouw Bustani geïnteresseerd geraakt, en door zijn vasthoudendheid en vertrouwen in het koor was het er ook daadwerkelijk van gekomen. Maar daardoor waren de verwachtingen ook wel hoog gespannen geweest, en die hadden we nu door dit fantastische concert volledig waargemaakt. Een regen aan toespraakjes en bedankjes volgde. Laura nam het woord namens de beide besturen, om de reiscommissie te bedanken met een (uitgesteld) kadootje. Rob sprong hier meteen op in door één persoon bij uitstek te bedanken, namelijk Joost. Want als er iemand is die veel gedaan heeft, dan is Joost het wel. De Bustani-clan was het hier duidelijk mee eens, want achtereenvolgens werden er twee toetjes naar binnen gedragen: een Rob- en een Joost-toetje.

Joost kreeg een dik, zwaar boek over Libanon, wat Rob volgens mij in het Nationaal Museum gevonden had. In één moeite door richtte Rob zich nu tot mevrouw Myrna Bustani, want ook zonder haar had dit hele feest nooit en te nimmer kunnen plaatsvinden. Zij kreeg twee mooie CD-sets: de recent uitgekomen Sweelinck-box, en de Hohe Messe van Bach door Jos van Veldhoven. Dit laatste was wellicht een strategische keuze van Rob, want zou het geen leuk idee zijn om een keer de Hohe Messe met barokinstrumenten en een leuk Nederlands koor uit te voeren in Beiroet? Als laatste nam mevrouw Bustani het woord. Ze zei dat zij degene was die ons wilde bedanken, dat ze zeer onder de indruk van ons was. “And now I will not say a word anymore, because if I do, I’m going to cry”, besloot ze, voordat ze wegbeende.

Dag 4: Locus Iste a Deo factus est

(Geschreven door Sjoukje)

Tijdens het ontbijt van zaterdag, onze vierde dag, werden er grootse verhalen verteld van hoe verschrikkelijk het ‘s nachts wel niet geregend had (ik had zelf overigens niets gehoord). Inderdaad waren er bakken vol water uit de hemel gevallen, wat ertoe had geleid dat veel wegen onder water stonden. En dus konden onze bussen niet naar Baalbek rijden, hoog in de bergen gelegen aan de oostkant van Libanon, een Shiïtische stad beroemd om zijn immense Romeinse ruïnes. Dat was goed balen. Oftewel, “ik heb nou een flinke baalbek”, zoals Arie het uitdrukte.

Als goedmakertje gingen we dan maar naar de Jeita grot, die wel door de bussen te bereiken was. Nietsvermoedend gingen we daar naar binnen, om erachter te komen dat deze grot hoger was dan de grootste kathedraal waar we ooit in waren geweest, en minstens zo mooi als al die grotten in Frankrijk. Hij bevond zich overigens niet diep onder de grond, maar letterlijk binnenin een berg, dus het was er niet bijzonder koud (wel vochtig). We gingen er met een kabelbaantje naartoe. Binnenin aanschouwden we de stalagmieten en stalagtieten, die soms veel op een kwallenberg leken, of op een groot orgel, en die metershoog waren geworden. Er stond een kaartje bij getekend met de opeenvolgende lagen en bijbehorende tijdperken erbij: zo’n paaltje van anderhalve meter hoog blijkt daar 12.000 jaar over gedaan te hebben. We gingen uitrekenen dat ons hele mensenleven nog geen centimeter vertegenwoordigde, en dat was best een aparte gewaarwording.
Overigens waren we nog maar net binnen, of de stroom viel uit (wat gewoonlijk zo’n vijf keer per dag gebeurde en waar we inmiddels allang niet meer van opkeken). Tjongejonge, wat was het donker in die grot! Ook dat was heel apart, en ik vroeg me af hoeveel holle bergen er om ons heen zouden zijn waarin misschien ook van deze enorme druppelende schatten verborgen lagen in het stille duister.

De groep ging druppelsgewijs langs het paadje dat gestaag omhoog liep, en de eersten waren al op een plateau boven in de kathedraal gekomen. Zelf liep ik in de achterhoede. Ineens hoorden wij (de achterhoede) heel zacht een melodie die de ruimte begon te vullen: Locus Iste, van Bruckner. Degenen die erbij waren hoef ik niet te vertellen wat een pure magie dat was. Degenen die er niet bij waren kan ik het waarschijnlijk niet uitleggen. Laten we het erop houden dat Locus iste a Deo factus est deze plaats is door God gemaakt ineens wel een heel passende tekst bleek te zijn. Alsof ons Sirenen lokten daarboven versnelden wij onze pas om er niets meer van te hoeven missen. Automatisch begonnen we mee te zingen, maar al snel beseften we dat we dat juist niet moesten doen, want luisteren was véél mooier. Maar goed, je wilt er toch bij zijn en er deel van uitmaken, dus al snel stonden we hijgend tussen de rest te zingen.

Er waren veel meer gasten in de grot aanwezig, met name een grote groep Iraniërs. Zij staken hun bewondering en vervoering niet onder stoelen of banken, en spoorden ons aan nog meer te zingen. We zongen ook nog de andere Bruckners, Bogoroditse Devo van Rachmaninov, en Warum van Brahms. De Iraniërs waren zo enthousiast, ze begonnen te dansen en te zingen en vroegen ons daarbij ten dans. Vervolgens wilden ze natuurlijk allemaal met Britt op de foto, en daarna ook met de rest van ons, dus voorlopig waren we daar nog niet weg. Toen we buiten kwamen regende het, en we wisten niet veel beters te doen dan maar onder een afdankje te gaan staan kijken naar de regen.

Uiteindelijk gingen we weer met de kabelbaan naar beneden om te gaan lunchen. Gelukkig mochten we in een ruimte van het restaurant aldaar gaan zitten, want het regende nog steeds.
Van mevrouw Bustani hadden we lunchboxen meegekregen. Het waren net gebaksdozen, zo groot, met het Al Bustan-logo erop, voor ieder van ons een doos. In de doos zaten een aantal goodies, zoals belegde broodjes, een stukje cake, een flesje water en een appel. In het aanpalende souvernir-winkeltje kochten we ansichtkaarten van de grotten (= de “foto’s” hierboven), want in de grotten zelf mochten we beslist niet fotograferen. Aan souvenirs geen gebrek daar, je kon er zelfs Delftsblauwe klompjes kopen. En hele mooie postzegels.

Op het moment dat we weer in de bus wilden stappen kwam er een groepje toeristen aanlopen dat als een blok viel voor de charmante verschijning van onze Karin. Ze vroegen beleefd of ze met haar op de foto mochten. Het mocht. Toen Karin spontaan de arm om haar foto-partner sloeg, ging er een klein gejuichje op uit het groepje vrouwen. En daarna wilde natuurlijk iederéén met haar op de foto. Braaf was ze iedereen gewillig, totdat we echt weg moesten. Het was leuk om te zien dat deze vrouwen (en mannen) ons (Karin) net zo’n bijzonderheid vonden als dat wij hén vonden.

Hierna gingen wij naar het Nationaal Museum in Beiroet. Het museum is relatief klein, wat het voordeel heeft dat je het gewoon uitgebreid kunt bekijken zonder dat je het gevoel hebt dat je nooit door de collectie heen komt. Op de benedenverdieping stond een mooie verzameling beelden uit de Romeinse tijd en ouder. Heel bijzonder was de 15-minuten durende documentaire Revival, die elk uur in een aanpalend zaaltje werd vertoond, waarin verbeeld werd hoe het museum na de burgeroorlog in de jaren 1991-1995 weer hersteld was. Het was haast niet te bevatten dat het nog maar zo kort geleden is dat het museum zo kapot was, met alleen nog de pilaren overeind – vol kogelgaten. De filmbeelden maakten grote indruk op ons. Een leuk detail was dat de sarcofagen en andere grote beelden tijdens de burgeroorlog in beton waren gegoten, zodat ze niet beschadigd zouden raken of gestolen konden worden.

In de documentaire was te zien hoe na de oorlog deze betonplaten weer opengezaagd werden, waarna de schatten uit de oudheid weer in al hun grootsheid tentoongesteld konden worden. Ook was te zien hoe de verzameling oude aardewerken voorwerpen grotendeels onder water was gelopen, en stuk voor stuk met kleine kwastjes weer schoongemaakt moest worden.

Op de bovenverdieping van het museum was een collectie vaasjes, waar wij vrouwen met begerige ogen naar keken. Prachtig gekleurde grote vazen, miniatuurvaasjes voor make-up en dergelijke… doodjammer dat je niet precies déze vaasjes in de museumwinkel kon krijgen. De typische dunne phoeniciërtjes kon je gelukkig wel in de winkel kopen. Die spreken vooral zo tot de verbeelding (voor mij althans) omdat ze al helemaal uit de bronstijd zijn (16e-13e eeuw voor Christus!). Die zijn hier natuurlijk gevonden (in Byblos, denk ik) omdat Libanon in die tijd al handel dreef met de Phoeniciërs. Ook had je een hele verzameling piepkleine beeldjes, torsootjes, niet groter dan een pingpongbal (zie hier links voor de hele verzameling, en hieronder voor een ingezoomd beeldje). Ik vond de uitdrukking op de gezichtjes van die kleine beeldjes zo mooi. Ze deden me erg aan Rembrandt denken, die in onze contreien pas een slordige tweeduizend jaar later ook zo veel aandacht had voor menselijke gezichtsuitdrukkingen.

Rond vijf uur gingen we weer naar huis. In het hotel kregen we zoals gewoonlijk weer een diner in buffetvorm (hoe verwend waren we inmiddels). Tijdens het eten zat ik in de buurt van Frans, die me eigenlijk de hele dag niet opgevallen was verder. “Ja, dat klopt”, zei Frans op de hem eigen droge manier van vertellen, “want ik was er ook niet”. Toen pas bleek dat hij en Henk zich die ochtend een iets te lange rookpauze hadden veroorloofd, waarna ze de bus (die overigens een kwartier te laat vertrok) nog net konden zien wegrijden. Ja, en omdat we inmiddels fijn gemengd in twee bussen zaten valt het niet snel op dat er één of twee mensen niet bij zijn. Gelukkig hadden ze zich verder prima vermaakt, en de Wiedergutmachungsknuffel van de commissie bleek uiteindelijk afdoende compensatie om de gemoederen bij elkaar te houden. ’s Avonds mochten wij het festivalconcert dat die avond in het hotel geprogrammeerd stond allemaal gratis bijwonen (met dank aan mevrouw Bustani), waardoor wij getuige waren van een vrij bijzondere performance. De pianiste Martina Filjak, volgens het programma a pianist to watch, gaf vol vervoering een pianoconcert van Liszt ten beste, daarbij theatrale uitingen niet schuwend. Dramatisch hoogtepunt vormde haar bungelende rechterarm, bij een compositie voor de linkerhand (een van de vele toegiften). De dirigent van het Tbilisi State Opera Symphony Orchestra, Gianluca Marciano, kon er ook wat van; we moesten toch echt concluderen dat wij als koor en dirigent op dit gebied nog wel wat bij te leren hebben. Ook opvallend was het hoge Marijke Helwegen-gehalte van het publiek, ik herinnerde me prompt weer dat iemand in de bus al verteld had dat Libanon het walhalla voor plastische chirurgie is. Nou, dat bleek, we konden er onze ogen haast niet vanaf houden. Al met al een prima avond, die weer besloten werd met een na-zit in de bar.